We kennen analoge en digitale submodaliteiten. Een voorbeeld van een digitale submodaliteit is bewegend of stilstaand. Het is het één of het ander. Bij analoge submodaliteiten kan de intensiteit variëren, bijvoorbeeld bij helderheid of volume van geluid.
Als we met submodaliteiten werken, werken we voornamelijk met de visuele, auditieve en kinesthetische submodaliteiten. Voorbeelden hiervan zijn:
Visueel:
- Kleur – Zwart/wit
- Dichtbij – Ver weg
- Geassocieerd – Gedisassocieerd
- Helder – Dof
- Groot – Klein
Audititef:
- Wel geluid – Geen geluid
- Dichtbij – Ver weg
- Hard – Zacht
- Hoog Tempo – Laag Tempo
- Monotoon – Melodisch
Kinestetisch:
- Wel gevoel – Geen gevoel
- Waar in het lichaam voel je het
- Beweegt – Staat stil
- Warm – Koud